Baby

Buikligging

  • Leg je kindje vanaf de geboorte zo vaak mogelijk even op zijn/haar buik. In buikligging krijgt hij/zij de kans zijn/haar rug te ontwikkelen. Dit is, net als het op de rug liggen, noodzakelijk voor een goede motorische ontwikkeling. Vanuit buikligging leert je kindje in andere houdingen te komen. Het oefenen van buikligging is belangrijk om later in buikligging te kunnen spelen en om van daaruit tot zit te komen en te gaan kruipen.
  • Leg je kindje eens op zijn/haar buikje in de box, op een kleed op de grond, dwars op je knieën of op het aankleedkussen terwijl je hem/haar aan- of uitkleedt.
  • Je maakt het voor je kindje makkelijker om in buikligging te liggen door met een hand wat druk uit te oefenen op zijn/haar billen.
  • Als je kindje niet van het liggen op de buik houdt, lukt het vaak wel op de volgende manier: laat het in buikligging op je eigen borst liggen. Het kan zo aan buikligging wennen terwijl het lekker knus en warm bij je ligt.
  • Laat je kindje in buikligging naar voren op zijn/haar onderarmpjes steunen. Zo maak je het hem/haar makkelijker.
  • Geef je kindje iets om naar te kijken. Als je kindje geboeid wordt door een speeltje of andere kinderen zal hij/zij het in buikligging wat langer vol kunnen houden. Neem buikligging op in de dagelijkse verzorging van je kindje. Draag hem/haar bijvoorbeeld op je arm in buikligging, kleed hem/haar op het aankleedkussen aan op zijn/haar buikje of wieg hem/haar in buikligging.
  • Leg een speeltje altijd recht voor je kindje als hij/zij in buikligging ligt.
  • Zo rond de leeftijd van 4 á 5 maanden zal je kindje zich in buikligging kunnen vermaken doordat het zo ook kan spelen.
  • Leg je kindje niet op een gladde ondergrond of speelkleed dat kan wegglijden. Door een te gladde ondergrond zal je kindje moeite hebben zich te bewegen, of het zelfs niet doen omdat hij/zij zich niet veilig voelt.
  • Variatie van omgeving (box, speelkleed, aankleedkussen, eigen buik) zal je kindje uitdagen om te gaan spelen in buikligging.

 

Oppakken, dragen en neerleggen

  • Zorg dat je je kindje altijd steun geeft aan de basis. Dat wil zeggen: steun zijn/haar billen. Houd één hand als stoeltje tussen de beentjes. Je andere hand steunt zijn/haar schoudertjes/nek en hoofd.
  • Til je kindje liever niet op onder de oksels, ook niet om hem/haar anders neer te leggen. Hierbij krijgt het nekje niet genoeg ondersteuning

 

Rugligging

  • Zorg dat je kindje niet wordt belemmerd door teveel speelgoed in de box. Zorg dat hij/zij voldoende ruimte heeft om zich vrij te bewegen met armpjes en beentjes.
  • Leg je kindje niet op een gladde ondergrond in de box of op een speelkleed dat kan wegglijden. Door een te gladde ondergrond zal je kindje moeite hebben zijn bewegingen uit te proberen. Een boxkleed van badstof geeft voldoende houvast.
  • Hang een mobiel of stuk speelgoed recht, in het midden, boven je kindje, ter hoogte van het naveltje. Zo kan je kindje het speelgoed goed zien en kan hij/zij er ook met allebei de handjes bij.
  • Hang een koord boven het bedje of boven de box waar je af en toe nieuwe speeltjes aan hangt. Haal in verband met de veiligheid dit koord weer weg als je kindje gaat zitten of zich gaat optrekken.
  • Hang niet teveel speeltjes tegelijk op. Je kindje heeft genoeg aan 1 of 2 speeltjes.
  • Als je kindje gaat grijpen, bied dan een speeltje aan dat uitnodigt tot grijpen met beide handjes. Bijvoorbeeld een rammelaar met twee oren.
  • Leg je baby in bed af en toe met zijn/haar hoofdje aan het voeteneind (of draai het bedje om) zodat hij/zij de andere kant opkijkt als je binnenkomt of als hij/zij naar het licht wil kijken.
  • Vanaf 6 weken is een draagzak geschikt voor je kindje. Hierin ligt het heerlijk op zijn/haar ruggetje.
  • Je kindje leert zijn/haar lichaam kennen door te spelen met voetjes en handjes. Geef je kindje kleurige rammelsokjes aan. Hierdoor zal hij/zij met de voetjes gaan spelen.

 

Zijligging

  • Leg je kindje ook regelmatig in zijligging, bijvoorbeeld in de box. Stabiel kunnen liggen op een zij is belangrijk voor de motorische ontwikkeling en het lichaamsbesef.
  • Blijft je kindje niet op zijn zij liggen, kijk dan of het wel prettig op zijn/haar schoudertje ligt: met beide armpjes voldoende naar voren zodat het tegelijkertijd met beide handjes kan spelen. Zorg dat het hoofdje wat naar voren gebogen is zodat hij/zij kan zien wat hij/zij met de handjes doet.
  • Leg als steun bij zijligging een opgerolde doek achter hem/haar neer. Zo rolt hij/zij minder makkelijk terug.
    Wissel het liggen op rechterzij en linkerzij af. Zo went je kindje aan beide houdingen.
  • Als je kindje op zijn zij ligt kun je het hem/haar makkelijker maken door met een hand wat druk uit te oefenen op zijn/haar heupje.
  • Ga als je kindje in zijligging ligt voor je kindje liggen, bijvoorbeeld op bed. Praat tegen hem/haar of zing voor hem/haar. Zo blijft hij/zij geboeid en zal het langer volhouden op de zij.

 

Tips voor pedagogisch medewerkers en gastouders

  • Zorg dat je een kindje altijd steun geeft aan de basis. Dat wil zeggen: steun de billen. Houd één hand als stoeltje tussen de beentjes. Je andere hand steunt de schoudertjes/nek en het hoofd.
  • Til een baby liever niet op onder de oksels, ook niet om hem/haar anders neer te leggen. Daarbij krijgt het nekje niet genoeg ondersteuning.
  • Buikligging is voor een baby heel belangrijk. Vertel dit ook aan ouders. In buikligging krijgt een baby de kans zijn/haar rug te ontwikkelen. Buikligging is, net als het op de rug liggen, noodzakelijk voor een goede motorische ontwikkeling. Vanuit buikligging leert een kindje in andere houdingen te komen. Het oefenen van buikligging is belangrijk om later in buikligging te kunnen spelen en om van daaruit tot zit te komen en te kruipen.
  • Variatie van omgeving (box, speelkleed, aankleedkussen, eigen buik) zal een kindje uitdagen om te gaan spelen in buikligging. Zie ook tips over buikligging en rugligging.
  • Leg een baby ook regelmatig in zijligging, bijvoorbeeld in de box. Stabiel kunnen liggen op een zij is belangrijk voor de motorische ontwikkeling en het lichaamsbesef. Zie ook tips over zijligging.
  • Zet een kindje liever niet rechtop in een wipstoeltje, buggy, kinderstoel of fietsstoeltje als het nog niet zelf van lig naar zit kan komen. Geef het de tijd en ruimte om dit zelf te leren. Als je een kindje neerzet als het zelf nog niet tot zit kan komen, vraag je teveel van zijn/haar evenwicht. Hij/zij heeft het zitten nog niet voldoende geoefend en heeft onvoldoende spierkracht hiervoor. Omdat het dan moeilijk zal zijn om het zitten vol te houden zal een kindje ook moeilijk kunnen spelen.

Dreumes

Kruipen

  • Geef je kindje de ruimte om te kruipen, haal hem/haar daarom geregeld uit de box en laat hem/haar lekker rondscharrelen.
  • Daag je kindje uit om kruipend op ontdekkingstocht te gaan. Bouw bijvoorbeeld een hindernisbaantje met stoelen waar je kindje onderdoor en achterlangs kan kruipen. Je kunt ook een tent van de stoelen maken waar je kindje in en uit kan kruipen.
  • Maak van lakens en stoelen een kruiptunnel waar je kindje onderdoor kan kruipen.
  • Geef je kindje bewegend speelgoed waar het achteraan kan kruipen. Zo daag je hem/haar uit tot bewegen en heeft je kindje meteen veel plezier.
  • Leuk speelgoed (voor je kruipende kindje) is bijvoorbeeld een zachte grote bal, een zelf rijdend autootje of een rollend speeltje.
  • Geef je kindje speelgoed dat hij/zij zelf op kan pakken en weer los kan laten, bijvoorbeeld een kleine zachte bal.
  • Een matras of luchtbed is voor je kindje leuk speelgoed. Je kindje kan erop klimmen, eraf rollen en erop spelen.
  • Blaas het luchtbed niet te hard op. Zo oefent je kindje zijn evenwicht tijdens het spelen.
  • Laat in een warme ruimte je kindje het liefst op blote voetjes rondkruipen.
  • Geef je kindje op een gladde vloer antislipsokjes aan. Hij/zij kan zich zo beter voortbewegen zonder steeds uit te glijden.
  • Maak liever geen gebruik van sloffen met harde zool, het voetje van je kind kan zich zo niet optimaal ontwikkelen. Ook kan je kindje met harde zolen niet op de knietjes zitten met die harde zool onder of naast zijn/haar billen. Kies liever voor wollen, soepele sloffen.
  • Geef je kindje tijdens het spelen soepele en makkelijke kleding aan die het bewegen niet belemmeren. Belemmerend zijn bijvoorbeeld grote naden en ritssluitingen.

Deze tips zijn tot stand gekomen met medewerking van kinderfysiotherapeut Agnes Poot-van Gerwen.

 

Lopen

  • Geef je kindje volop de kans om zich op te trekken aan verschillende soorten meubilair. In de box zal je kindje zich voornamelijk optrekken aan de spijlen met alleen de armen, maar bij de bank zal het niet genoeg grip hebben en zal bij het optrekken ook zijn/haar beenkracht moeten gebruiken. Variatie is belangrijk.
  • Geef je kindje de ruimte om zich langs een tafel, kast of ander meubelstuk te verplaatsen. Hiermee oefent hij/zij het lopen.
  • Verwijder voor de veiligheid speeltjes die boven de box hangen zodra je kleintje gaat staan.
  • Laat je kindje in een warme ruimte het liefst op blote voetjes rondstappen, hiermee ontwikkelt je kindje de voetjes optimaal.
  • Maak net zoals bij het kruipen liever geen gebruik van sloffen met harde zool, het voetje van je kind kan zich zo niet goed vormen. Kies liever voor wollen, soepele sloffen.
  • Geef je kindje binnen antislip sokjes aan zodat hij/zij goed grip heeft om te kunnen stappen.
  • Geef je kindje pas echte schoentjes aan als het ook buiten los gaat lopen.
  • Uitgebreide informatie over kindervoeten en schoenen vind je op www.pasmerk.nl.
  • Laat je kindje niet te vaak aan de hand lopen als het nog geen pogingen doet om zelf te lopen, hiermee jaag je zijn/haar ontwikkeling op.
  • Begeleid je dreumes als hij/zij gaat klimmen en klauteren (bijvoorbeeld traplopen). Blijf erbij maar grijp niet te snel in. Door zelf de omgeving te ontdekken leert je kindje zijn/haar mogelijkheden kennen.
  • Gun je kindje de ervaring van het vallen! Vallen hoeft niet erg te zijn als er geen gevaarlijke materialen of situaties zijn. Je dreumes staat nog zo dicht bij de grond dat hij/zij niet diep kan vallen. Van vallen leert je dreumes zich goed op te vangen.
  • Zet je dreumes nooit in een loopstoeltje of babybouncer. Hierin leert hij/zij niet sneller lopen en leert hij/zij de benen niet op een normale manier belasten. Het stoeltje belemmert juist bij het oefenen van de spieren en banden en het is slecht voor rug en heupen.
  • Loopt je kindje veel achter een loopautootje of een stoeltje, haal deze dan eens een poosje weg. Je kindje zal dan wellicht leren om ‘los’ op zijn/haar voeten te staan, hetgeen een betere voorbereiding is voor het lopen.

Deze tips zijn tot stand gekomen met medewerking van kinderfysiotherapeut Agnes Poot-van Gerwen.

 

Zitten

  • Zet je kindje liever niet rechtop in een wipstoeltje, buggy, kinderstoel of fietsstoeltje als het nog niet zelf van lig naar zit kan komen. Geef je kindje de tijd en ruimte om dit zelf te leren.
  • Als je je kindje neerzet als hij/zij zelf nog niet tot zit kan komen, vraag je teveel van het evenwicht. Hij/zij heeft het zitten nog niet voldoende geoefend en heeft hier onvoldoende spierkracht voor. Omdat het dan moeilijk zal zijn om het zitten vol te houden, zal je kindje ook moeilijk kunnen spelen.
  • Als je kindje op schoot zit, ondersteun het dan aan alle kanten.
  • Als je kindje nog niet zelf kan gaan zitten en je wilt het toch even in het wipstoeltje bij je neer zetten, dan kun je de plankjes uit het wipstoeltje halen zodat er een soort hangmatje ontstaat. Het stoeltje moet dan wel in ligstand staan.
  • Als je kindje zelf kan gaan zitten, kies dan een goede meegroeistoel, die voor elke leeftijd een juiste houding biedt.

Deze tips zijn tot stand gekomen met medewerking van kinderfysiotherapeut Agnes Poot-van Gerwen.

 

Tips voor pedagogisch medewerkers en gastouders

  • Geef een dreumes de ruimte om te kruipen, haal hem/haar daarom geregeld uit de box en laat hem/haar lekker rondscharrelen.
  • Daag een kindje uit om kruipend op ontdekkingstocht te gaan. Bouw bijvoorbeeld een hindernisbaantje met stoelen, waar een kindje onderdoor en achterlangs kan kruipen. Je kunt ook een tent maken van de stoelen waar een kindje in en uit kan kruipen.
  • Een matras of luchtbed is voor een dreumes leuk speelgoed. Hij/zij kan erop klimmen, eraf rollen en erop spelen. Blaas het luchtbed niet te hard op. Zo oefent hij/zij het evenwicht tijdens het spelen.
  • Geef een dreumes volop de kans om zich op te trekken aan verschillende soorten meubilair. In de box zal een kind zich voornamelijk optrekken aan de spijlen met alleen de armen, maar bij de bank zal het niet genoeg grip hebben en zal bij het optrekken ook zijn/haar beenkracht moeten gebruiken. Variatie is belangrijk.
  • Laat een kindje niet te vaak aan de hand lopen als het nog geen pogingen doet om zelf te lopen, hiermee jaag je zijn/haar ontwikkeling op.
  • Begeleid een dreumes als hij/zij gaat klimmen en klauteren (bijvoorbeeld de commode opklimmen). Blijf erbij, maar grijp niet te snel in. Door zelf de omgeving te ontdekken leert een kindje zijn/haar mogelijkheden kennen.

Deze tips zijn tot stand gekomen met medewerking van kinderfysiotherapeut Agnes Poot-van Gerwen.

Peuter

Algemeen

  • Geef je peuter elke dag de kans om actief te bewegen, liefst meerdere keren per dag. Je peuter kan zelf heel goed aangeven wanneer hij/zij moe is. Peuters kunnen niet teveel in actie zijn.
  • Je peuter doet vanuit zichzelf geen dingen die hij/zij (nog) niet kan, laat je peuter dus zijn/haar gang gaan en wees niet te bang als hij/zij op een muurtje wil klimmen, het klimrek in wil of zelf de trap van de glijbaan op wil.
  • Daag je peuter uit door een uitdagende omgeving te creëren. Maak een ruimte met obstakels zoals: heuveltjes (een poef, matras, kussens), tunneltjes (tent van lakens, kruiptunnel, grote doos) of klautermogelijkheden (liggende stoel, ronde kussens).
  • Beperk je peuter niet door hem/haar altijd in de wandelwagen te zetten, laat hem/haar vaker zelf lopen.
  • Traplopen kan je peuter al snel alleen, til je peuter niet altijd op, maar begeleid hem/haar bij het oefenen. Laat ze proberen, maar blijf wel steeds in de buurt.
  • Vallen hoeft niet erg te zijn, van vallen leert je peuter ook. Gun je kindje daarom de ervaring van het vallen!

 

Spelletje en spelen

  • Je peuter leert meer van een spelletje nadoen dan van uitleg door te praten. Gewoon voordoen is het beste.
  • Je peuter leert bewegen door uitproberen, nadoen en herhalen. Speel spelletje en zing liedjes daarom een paar keer achter elkaar, je peuter zal je proberen na te doen.
  • Je peuter kan nog geen ingewikkelde bewegingen maken. Zorg ervoor dat de spelletjes eenvoudig zijn. Maak grote bewegingen die hij/zij door imitatie kan nadoen.
  • Je peuter beweegt nog met het hele lichaam. Laat je peuter daarom lopen, fietsen met zijwieltjes, rennen, dansen, springen, klimmen, klauteren, kruipen en stoeien. Allemaal bewegingen waarbij je peuter het hele lichaam gebruikt.
  • Maak gebruik van verschillende losse materialen (zachte ballen, pittenzakjes, lege frisdrankflessen met de dop erop, hoepels, doeken, knijpers). Je peuter gaat vanzelf op ontdekkingstocht.
  • Geef makkelijke en korte opdrachtjes, laat je peuter zelf ontdekken wat hij/zij met het materiaal kan doen. Bijvoorbeeld: wat kun je met deze pittenzak doen? Probeer maar eens.
  • Leg speelgoed van je peuter niet altijd binnen handbereik, laat hem/haar er kruipend, tijgerend of lopend naar op zoek gaan.
  • Speel met je peuter zoveel mogelijk buiten. Ook bij wat slechter weer. Buitenlucht is gezond en je peuter heeft de ruimte om lekker te rennen.
  • Speel zelf mee, daarmee daag je je peuter uit tot spelen en bewegen. Peuters vinden het leuk als papa of mama met hen meedoet.
  • Probeer een spelletje te spelen door gebruik te maken van je peuter zijn fantasie. Hij/zij leeft in een wereld van sprookjes en fantasie. Je peuter zal het spelletje hierdoor sneller begrijpen. Papa wordt een grote leeuw en gaat op zoek naar een speelkameraadje, mama wordt een auto en je peuter mag meerijden, de poef wordt een boot en de bank wordt een vliegtuig.

 

Tips voor pedagogisch medewerkers en gastouders

  • Een peuter leert meer van nadoen dan van uitleg door te praten. Gewoon voordoen is het beste.
  • Peuters leren bewegen door uitproberen, nadoen en herhalen. Speel spelletjes en zing liedjes daarom een paar keer achter elkaar, de peuters zullen je proberen na te doen.
  • Een peuter kan nog geen ingewikkelde bewegingen maken. Zorg ervoor dat de spelletjes eenvoudig zijn. Maak grote bewegingen die peuters door imitatie kunnen nadoen.
  • Peuters bewegen nog met hun hele lichaam. Laat ze daarom lopen, fietsen met zijwieltjes, rennen, dansen, springen, klimmen, klauteren, kruipen en stoeien. Allemaal bewegingen waarbij ze hun hele lichaam gebruiken.
  • Leg verschillende losse materialen neer (zachte ballen, pittenzakjes, lege frisdrankflessen met de dop erop, hoepels, doeken, knijpers). Peuters gaan vanzelf op ontdekkingstocht.
  • Speel zelf mee, daarmee daag je de peuters uit tot spelen en bewegen. Peuters vinden het leuk als je met ze meedoet.
  • Probeer spelletjes te spelen door gebruik te maken van de fantasie. Peuters leven in een wereld van sprookjes. Ze zullen het spel hierdoor sneller begrijpen. De juf wordt een clown en doet heel gek, Kees wordt een klimtoestel. Sylvia wordt een onderzeeër en de kinderen mogen mee.
  • Geef peuters elke dag de kans om actief te bewegen, liefst meerdere keren per dag. Peuters weten zelf heel goed wanneer ze moe zijn. Ze kunnen niet teveel in actie zijn.
  • Peuters doen van uit zichzelf geen dingen die ze (nog) niet kunnen, laat een peuter dus zijn/haar gang gaan en wees niet te bang als hij/zij op een muurtje wil klimmen, het klimrek in wil of zelf de trap van de glijbaan op wil.
  • Daag peuters uit door een uitdagende omgeving te creeren. Maak een ruimte met obstakels zoals: heuveltjes (een poef, matras, kussens), tunneltjes (tent van lakens, kruiptunnel, grote doos) of klautermogelijkheden (liggende stoel, ronde kussens).
X